mijn retreat in Buchenwald met de Zen-Buddhist-peace-makers
‘Trots ben ik op mezelf dat ik naar deze plek ben gegaan’ schrijf ik in de trein terug naar huis van Weimar in mijn schriftje. Ik ben trots dat ik niet als een toerist kwam om een paar foto’s te nemen, die ik later toch nooit meer zou bekijken. In plaats daarvan heb ik mijn hart geopend, wagenwijd, en ben middenin deze menselijke ramp gaan zitten. Vijf dagen lang. Deze donkere periode van 1928-1945, die mijn voorouders mee veroorzaakt hebben, die ze niet wilden zien voor wat het was en waaronder ze geleden hebben. Ik moet denken aan mijn reis door Tibet, dat mijn Tibetaanse Lama mij toefluisterde wanneer mijn haat tegen de Chinezen opvlamde: “De chinezen lijden het meest onder de Chinezen ” De niet-joodse Duitsers hebben ook zeer geleden onder dit Naziregime en hier in Buchenwald voel ik het lijden van beide kanten, de slachtoffers en de daders.
Ik heb me spontaan aangemeld voor deze retreat in het voormalig concentratiekamp Buchenwald na het zien van een film over Zenbuddhist-peacemaker Bernie Glasman. Waar deze man voor stond vond ik van een ongekende schoonheid, gekoppeld aan een nobel hart, dat ik besloot dat ik dat ook een keer wilde ervaren. En nu ben ik hier twee jaar later, logerend in de ex-woonhuizen van de SS-ers en voel alleen maar twijfels. Gelukkig uiten de andere deelnemers ook een dergelijk ongemak en onzekerheid op de eerste avond. Niemand snapt zo goed waarom die hier is, een Amerikaans-joodse verwoordt het goed: “ I was drawn to come here.” Ik ben niet alleen. Twee Amerikanen met een joodse achtergrond zijn speciaal voor deze retreat overgevlogen. Eentje heeft een foto mee van al haar familieleden, die hier hun leven gelaten hebben, zij deelt haar kamer met de kleindochter van een goeie vriend van Hitler. Het is mooi voor ons om mee te maken hoe die twee toenadering zoeken en elkaars pijn leren zien en respecteren. Als getuige van hun opbloeiende vriendschap heb ik voor het eerst een kleine wolk van ‘Oh. daarom ben ik hier’ naast me.
Ik ben toen ik 20 jaar was zo snel mogelijk, zo ver mogelijk, van mijn Duitse geschiedenis weggerend, gevlucht, net als mijn moeder als driejarig meisje aan het einde van de oorlog. Mijn respect en liefde voor haar is hier explosief gegroeid. Hoe kon zij dit als kind overleven? Ik stel me voor hoe al die ex-SS-medewerkers het naoorlogse Duitsland creepy maken met hun spookachtig bestaan van schuld, zelfafwijzing en wel of niet onderdrukte woede over wat hun aangedaan is en wat zij aangedaan hebben. Spoken, die zichzelf niet meer in de spiegel kunnen bekijken. Wij leren hier in Buchenwald dat hun gemiddelde leeftijd 18 was.18! Deze SS-medewerkers, die veel te braaf hun plicht vervuld hebben. Ik wil over de kloof van 77 jaar naar hun toe brullen “ Ihr Idioten, seid doch nicht so brav, seid ungehorsam!”, maar zij trekken hun schouders omhoog alsof ik er niets van snap en spoken verder, hangende schouders, schuifelend alsof hun voeten te zwaar zijn om vooruit te gaan, maar achteruit is ook geen optie meer.
Naast mediteren op verschillende plekken van het kamp komen we ook bij elkaar om met elkaar een ‘council’ te hebben. In een ‘council’ wordt je geacht spontaan vanuit je hart te spreken en met je hart te luisteren. Hier op deze plek bereiken wij moeiteloos een ongekende, menselijke diepte. Het boterzachte hart van Klaus, wiens vader hoogleraar was binnen de SS-ideologie en “minderwaardige rassen” onderzocht op de universiteit. Klaus, die dit allemaal opbiecht van zijn vader en zo verlangt naar zijn liefde en nu snapt waarom hij die niet kon geven. Want net als zijn werk was er iets in het hart van de vader uitgewist. Voor goed. Ik ben hier zo langdurig dichtbij mijn tranen dat ik natte voeten heb. En dan weer dankbaarheid. Dat ik mezelf heb toegestaan dit te mogen ervaren. Groots.
Ik ervaar de Duitsers, die hier aan deel nemen als betrouwbaar als een eikenboom, volledig present in hun hart met een moedige stam. Wij zijn hier 5 hele dagen. Na de ochtendmeditatie en het ontbijt werken wij mee met de mensen, die deze historische plek onderhouden. Wij kunnen helpen op het archief, bij de archeologische vondsten of langs het oude treinspoor van 8km, wat door de gevangen binnen 3 maanden gebouwd werd. Ik werk mee langs het treinspoor, waar een groepje van ons de namen van de 1200 kinderen in stenen beitelen, die hier hun leven gelaten hebben.
Ik beitel de naam ‘Bruno Florian’. Een jongeman, verder weet ik niets. De man, die ons bij deze klus begeleidt is precies. De letters moeten diep zijn zodat de verf er lang en goed in blijft zitten. Eerst beitelen, dan verven. De naam vergeet je niet meer.
Peter uit Chicago geeft mij onder de lunch de papieren over deze jongen, die hij in het archief gevonden heeft. In mijn kamer begin ik nonchalant naar de papieren te kijken, het laatste bewijs van het leven van Bruno Florian:
Nationaal-socialistisch lettertype, logo van de SS en allerlei nare feiten, langzaam glijdt mijn blik af naar de onderkant van dit papier. De handtekening van een kind. De onhandige krullen van een kind. Ik schrik. Hierop was ik niet voorbereid. Iets breekt in mij, en ik zak door mijn eigen bodem. Door mijn tranen heen lees ik nu zorgvuldig het hele papier.
Ras: Duits, religie: protestants, moeder: gestorven in Auschwitz. Ondertekend door de zoon van veertien jaar!
Het moet een gruwelijk koud moment geweest zijn, het moment dat dit papier de jongen voorgelegd werd. Diepvries. De SS-er aan de andere kant van de tafel met een lege blik vol van wanhoop en autoriteit, een ijspegel aan zijn neus.
Om mane peme hung. Een mantra, geleerd in mijn Tibetaans-boeddhistisch klooster – een automatische troost voor ons allemaal: de meneer ijspegel, de jongen, zijn moeder en mezelf. Het verzacht.
Waartoe wij mensen in staat zijn! ‘We can lock our hearts away and really not feel it.’
Midden op het kamp lezen wij de namen voor van gevangenen, die hier hun leven gelaten hebben. My mind goes totally bananas, zoveel lijden. Er moet een uitweg zijn, een troost, een waanzinnig inzicht, als een Porsche race ik naar alle uithoeken van mijn bewustzijn. Maar niets. Uiteindelijk simpele stilte en alleen de woorden: “Ik ben er”. Ik ben hier bij dit grote lijden volledig aanwezig, niet meer, niet minder. Geen bliksem-inzichten, alleen een gesmolten, zacht hart.
De laatste avond ben ik getuige van een klein magisch moment bij een inquiry. Een inquiry is een moment van zelfonderzoek oftewel een meditatie met open ogen en in contact met de ander. Ik zit tegenover de jongste deelnemer, die zich zeer oprecht opent en de tragiek van zijn familie met mij deelt. Wij hebben een kaarsje aangestoken hier buiten op het gras. Terwijl hij spreekt lijken bliksems, die voorbij het bos achter hem aan het inslaan zijn precies zijn hoofd te raken en precies op het moment dat ik mijn laatste woorden heb gedeeld gaat ons kaarsje van alleen uit. Alles in mir ist in diesem Moment zur Ruhe gekommen. We zitten nog lang in stilte tegenover elkaar. Nothing to do, nowhere to go. Stilte. Moeiteloos.
uittreksel uit het dagboek van anna spohr
met dank aan het organisatieteam van deze retreat Reiner Hühner, Dorle Lommatzsch, Kathleen en Judith